De bladluis en de vleermuis

‘Getverderrie, wat is dat nou?’, mopperde de bladluis en hij spuugde zijn laatste slok uit. Hij kneep een oog dicht en keek wantrouwig naar de rozenknop…

Die deed net alsof er niets aan de hand was en wiegde zachtjes in de wind. De bladluis deed zijn ene oog open en kneep het andere dicht, maar hij zag nog steeds niks bijzonders. Wel zag hij uit zijn ooghoek iets bewegen, dat hier volgens hem niet thuishoorde.

Boven zijn hoofd hing iets donkers, dat net als de knoppen van de roos zachtjes deinde in de wind. Hij deed zijn tweede oog weer open en draaide zich opzij om beter te kunnen kijken. En jawel, hoor, daar boven hing iets. Of liever gezegd: er hing iemand slordig in de weg te hangen. De bladluis werd nijdig en riep omhoog: ‘He jij, wat hang jij daar? Dat hoort hier niet!’

De hanger bewoog een beetje en de bladluis zag nu duidelijk een mond, die nota bene schaamteloos gaapte maar niks terug zei. De hanger was nog onbeleefd ook! De bladluis werd helemaal rood en klom op hoge pootjes naar boven om de hanger eens flink de waarheid te zeggen. Hij trok met moeite een doorn van de roos af en stak die in de poot waarmee de hanger zich vasthield: ‘He, joh, ophoepelen jij!’

De hanger piepte en schommelde wild heen en weer. Hij verwisselde van poot en tilde zijn kop op. Lodderig keek hij de bladluis aan en gaapte hartgrondig. ‘Hoe laat is het?’ vroeg hij en stak de poot waar de bladluis in had gestoken in zijn mond. De bladluis ontplofte bijna van woede. Wat een lef had die hanger! Hij negeerde de vraag en vroeg op hoge toon: ‘Wie ben jij?

‘Ik? Ik ben de vleermuis. Wie anders? Waarom heb je me wakker gemaakt? En trouwens, wie ben jij eigenlijk?’

‘Ik ben natuurlijk de bladluis. Je kunt toch minstens het fatsoen hebben om te weten bij wie je boven zijn hoofd hangt. Dit hele gedoe is ongehoord. Volslagen ongepast. Maar goed, dat zal ik vergeten als je zo meteen ophoepelt. Maar voor je gaat wil ik één ding van je weten.’ De bladluis hief dreigend zijn voorste poot naar de vleermuis op. ‘Wat heb jij met mijn roos gedaan? Hij smaakt vies en ik weet zeker dat dat jouw schuld is.’

Triomfantelijk vouwde de bladluis zijn voorste vier pootjes over elkaar. Hij torende hoog boven de vleermuis uit en keek hem beschuldigend aan. Maar de vleermuis giechelde onnozel. Hij draaide zijn kopje heen en weer. ‘Het zier er hier heel anders uit dan vanochtend’, mompelde hij verbaasd. Plotseling rees hij overeind en stond naast de bladluis op de tak. De bladluis moest zijn hoofd in zijn nek leggen om hem aan te kunnen kijken. Hij voelde zich belachelijk en slikte. De vleermuis giechelde weer en sloeg zichzelf voor zijn kop.

‘Ik weet het al, ik ben weer eens verkeerd gaan hangen. Volgens mijn moeder zou ik mijn vleugels nog vergeten als ze niet aan mijn lijf vast zaten.’ Ter demonstratie fladderde hij met zijn vleugels, en de bladluis moest zich met al zijn pootjes vasthouden om niet van de tak te waaien. ‘En mijn roos dan?’, vroeg hij zwakjes.

‘Oh, daar zal ik wel op geplast hebben’, antwoordde de vleermuis laconiek. ‘Risico van het vak, hè, je kent dat wel. Nou ik ga maar eens een tak verderop. Leuk je te hebben gesproken, uh, hoe heette je ook al weer?’

‘Bladluis’, mompelde de bladluis, maar de vleermuis was al weg. Met hangende schouders klom de bladluis naar beneden en zocht een andere rozenknop op. Vleermuisplas, bah.